‘Lapjessnijders zijn er genoeg in de supermarkt’
Er zijn maar weinig Texelse bedrijven die al zo lang bestaan als de slagerij van de familie Dros. Het verhaal begint met Simon Dros. Niet de Simon die nu aan het roer staat van de slagerij, maar Simon Dros uit 1847. Het veertiende kind van Gerbrand Dros en Jantje Dogger.
De Drossen waren bedreven kooplui. Ze verkochten allerlei artikelen: naaimachines, klompen en tal van andere winkelwaren. ‘Betovergrootvader Simon Dros woonde in Oosterend en had naast die allesomvattende handel ook een afdeling spek en worst. Vanaf 1885 kwam de nadruk te liggen op het slagersvak. Eigen gerookt spek voor 35 cent en metworst voor 40 cent per pond waren toen normale prijzen’, vertelt Simon, de huidige eigenaar van het familiebedrijf.
In 1907 kreeg Simons’ zoon Jacob ook een vergunning voor de oprichting van een slagerij in Oosterend. Simon: ‘Die dacht natuurlijk: dat kan ik beter. Of ze hadden ruzie.’ Jacob verhuisde de slagerij verschillende keren, uiteindelijk naar Peperstraat 37. Na de oorlog, in 1946, gaf Jacob het stokje door aan zijn zoon Simon Petrus. Samen met Maartje Bremer – de dochter van bakker Gerrit Bremer uit Oosterend – runde hij de slagerij.
Chinees
Jaap Dros, de vader van de jonge Simon, die van 1977 tot 2019 de eigenaar was van het familiebedrijf, denkt regelmatig terug aan de tijd bij zijn eigen vader in de slagerij. Hij vertelt: ‘In 1960 heeft mijn vader de winkel volledig gerestaureerd. Daarnaast begon hij een zaak in De Koog. Iedereen in het huishouden moest meewerken en we kregen vier kostgangers in huis. Werktijden van vier uur ’s ochtends tot elf uur ’s avonds waren meer regel dan uitzondering. En op zondag naar de kerk. Schoenen poetsen, pak aan en hopsakee. Mijn moeder kon de drukte niet meer aan, dus werd de zaak in De Koog drie jaar later weer gesloten. In 1969 kwam ik officieel als slagersknecht bij de slagerij werken. Rond die tijd werd ook het assortiment uitgebreid met kant-en-klaarmaaltijden. Een vroegere werknemer van ons werkte bij kruidenfirma Verstegen in Rotterdam en bracht dat op ons pad.’ Lachend: ‘Wij waren de eerste Chinees op het eiland, voor die tijd erg modern. Onze nasi-goreng is trouwens nog altijd razend populair.’ Jaaps vrouw Marie-Louise is geboren in Frankrijk, waar haar ouders na de oorlog naartoe emigreerden. ‘Wij ontmoetten elkaar in Israël’, vertelt Jaap. ‘We werkten daar allebei in kibboets Alonim. We zijn samen liftend naar Nederland teruggereisd en in Leiden gaan wonen. Marie-Louise ging studeren voor operatie-assistente. Ik ging al gauw terug naar mijn ouders om te werken en we zagen elkaar in de weekenden. Toen Marie-Louise vertelde dat ze het niet naar haar zin had in Leiden, zijn we samen gaan wonen in de Molenstraat in Den Burg. In ’77 zijn we getrouwd.’ Met hernieuwde energie voor de slagerij en de Franse invloed van Marie-Louise leefde de zaak weer op. ‘We zetten alles op alles, werkten zeven dagen per week, verbouwden de zaak en kregen in die periode onze Simon.’
Niet meer rendabel
In 1987 startten Jaap en Marie-Louise een tweede zaak aan de Parkstraat in Den Burg. Dat was een goede zet, de slagerij was direct succesvol. Door allerlei ontwikkelingen, waaronder de opkomst van de supermarkten en personeelstekorten, besloten Jaap en Marie-Louise de zaak in Oosterend te sluiten. ‘Veel dorpelingen vonden dat we ze in de steek lieten. We zijn nog een half jaartje langer opengebleven, maar het was niet meer rendabel.’ Het betekende het einde van honderdtwintig jaar slagerij Dros in Oosterend.
De winkel in Den Burg hielden ze met veel plezier draaiende. Jaap: ‘De sluiting in Oosterend en de opkomst van de supermarkten was niet gemakkelijk. Maar de worst van Dros was een begrip op Texel, mede daardoor hebben we dat goed overleefd.’ Filosoferend: ‘Ach, onze ouders, grootouders en overgrootouders hebben samen twee pandemieën en twee wereldoorlogen doorstaan. Dus wij konden dit ook wel aan.’
Overbodig
En nu zet zoon Simon het bedrijf op zijn beurt weer met veel plezier voort. ‘Ik ben alweer de vijfde generatie. Als slagerszoon is het redelijk vanzelfsprekend dat je het vak in rolt. Het word je tenslotte met de paplepel ingegoten. Al denk ik dat ik de laatste der Mohikanen ben’, grapt Simon. ‘Zelf heb ik vooralsnog geen nakomelingen en het wordt ons slagers tegenwoordig niet makkelijk gemaakt. De eisen voor het slagersbedrijf zijn steeds strenger en nieuwe technieken nemen het over. Er wordt steeds meer geautomatiseerd – denk aan de verwerking van het vlees – waardoor het slagersvak overbodig wordt.’
Het samenwerken tussen vader en zoon ging niet direct vanzelf. ‘We hebben hetzelfde bloed’, vertelt Jaap. ‘Dat kan wel eens botsen. Na een jaartje bij mij in de winkel heb ik hem weggestuurd. Je gaat het vak maar bij een ander leren, ik ben het zat, zei ik.’ Hij kon heus wel wat hoor, maar het was nog geen echte slager. Een grote mond tegen zijn vader was dus niet op zijn plaats. Toen vertrok hij naar Amsterdam.’
Foodies
Daar kocht Simon een huis en werkte hij in diverse slagerijen en slachthuizen. Ook deed hij een sociaal experiment. ‘Ik at een jaar lang iedere dag bij iemand anders. Daardoor heb ik een enorm netwerk opgebouwd. Ik heb veel foodies leren kennen en nieuwe dingen over eten geleerd. Zo heb ik nog meer passie gekregen voor mijn ambacht.’
Een ander hoogtepunt in zijn tijd aan de overkant was de ervaring die hij opdeed bij Fenix Foodfactory in Rotterdam. ‘Ik was herstellende van een burn-out en kreeg de kans om bij Fenix te gaan werken. Ik heb mezelf daar echt helemaal teruggevonden, inclusief mijn visie op het slagersvak. Na een jaar werken in Rotterdam belden mijn ouders of ik er klaar voor was om het familiebedrijf voort te zetten. Natuurlijk wilde ik dat.’ En zo verhuisde Simon terug naar Texel.
Het runnen van een slagerij gaat anno 2020 niet zonder slag of stoot. ‘Mijn beroep is niet meer sexy. Dat maakt het lastig om personeel te krijgen. Weken van tachtig uur zijn gebruikelijk. De consument heeft vaak geen idee wat er allemaal bij komt kijken om een mooi stukje vlees achter de toonbank te krijgen. Ik kom uit een slagersfamilie, dus wil ik ook een échte slager zijn. Lapjessnijders zijn er genoeg in de supermarkt.’ Nee, geef Simon maar een hele koe. Hij maakt er altijd iets moois en lekkers van. ‘En niet onbelangrijk: we gebruiken het hele dier, van kop tot staart.’